Boeroendoeks Bert Diender

Boeroendoeks door Bert Diender

De Boeroendoek tamias sibericus

 

 


Uitgave van: eekhoornliefhebbers club

Totstandkoming van deze folder

De oorspronkelijke folder is geschreven door Bert Diender en als folder opgemaakt door Wouter Midavaine. De tekeningen zijn van Renate Leijen. Aanvullingen en bewerkingen zijn gedaan door Jan Luesink.

Ik wens u veel plezier bij het lezen van deze folder.

Doetinchem, 28-02-2004

Jan Luesink


DE BOEROENDOEK (Eutamias sibiricus)

INLEIDING

De Boeroendoek is sinds de jaren zestig in Nederland als huisdier bekend. Evenals in de ons omringende landen worden hier 2 van de 10 ondersoorten gehouden en wel een Zuidkoreaan­se en een Oost Siberisch-Japanse ondersoort. Door onder­linge kruising is hieruit binnen Nederland één populatie ontstaan.

Van de gestreepte eekhoorns wordt in Nederland de Boeroendoek het meest gehouden.

Hiernaast treft men de, wat de naam be­treft, veel bekende­re Chipmunk (Tamias striatus) in kleine aantallen aan. Wat hier gezegd wordt over het houden van de Boeroendoek geldt veelal ook voor de Chipmunk.

VERSPREIDING

Oorspronkelijk kwam de Boeroendoek alleen in Siberië voor. De laatste honderd jaar is hun woongebied in westelijke richting uitgebreid. Al in 1850 is hij in de Oeral gesignaleerd en de laatste tijd is hij de Wolga overgestoken en zelfs Finland binnen-getrokken. Momenteel weet de Boeroendoek zich in de natuur te handhaven in het noorden van Europa en Azië, van Rusland tot in Noord Japan.

BIOTOOP

Boeroendoeks leven in beboste gebieden. Vooral in gemengde bossen en dennenbossen met veel onderbegroeiïng. Ook leven ze in struikgewas aan woud- en akkerranden en in rivierdalen met vogelkers en wilgestruiken.

GEDRAG

Van nature zijn Boeroendoeks op zichzelf levende dieren binnen een kolonie. Binnen zo’n kolonie heeft elk dier zijn eigen terrein (territorium) dat hij met geuren markeert en verdedigd. Op één hectare kunnen één tot tien Boeroendoeks voorkomen. De grootte van het territorium hangt waarschijnlijk samen met de hoeveelheid voedsel dat het oplevert. Gevechten treden op aan de randen van de territoria.
Boeroendoeks graven in de natuur een hol van 0,5 tot 1,5 meter diep in de grond. Het diepste deel vormt het nest. Daar wordt een voed­selvoorraad aangelegd, slapen de dieren gedurende de winter en worden in het voorjaar de jongen geboren. De Boeroendoek is een grondeekhoorntje dat zich ook in de bomen goed thuis voelt.

GEDRAG IN GEVANGENSCHAP

Boeroendoeks zijn onderling vaak zeer agressief waarbij ver­wondingen met dodelijke afloop mogelijk zijn. Het zijn dagdie­ren met veel bewegingsbehoefte. De maximale leeftijd voor een vrouwtje is 12 jaar en voor een mannetje 8 jaar.

VOORTPLANTING

In gevangenschap planten de dieren zich gemakkelijk voort. Het voortplantingsseizoen begint in

december-maart en eindigt in september. In de natuur begint de paartijd na de winter­slaap, in april.

Omdat continu paarsgewijs huisvesten zelden kan, zal men de dieren moeten koppelen. Het mannetje wordt in een kooi naast het vrouwtje gehouden. Het juiste moment van samen­brengen kan men bepalen door te letten op een fluitende lok­roep van het vrouwtje op de dag dat ze het mannetje accep­teert. Vindt er geen bevruchting plaats dan zal het vrouwtje 13 à 14 dagen later opnieuw paringsbereid zijn.

 

Na 31-32 dagen worden gemid­deld 3-5 naakte, blinde jongen geboren die, als nestblij­vers, na ca. 30 dagen uit het nest tevoorschijn komen. Men moet de moeder met haar jongen niet storen. Meestal is er slechts één worp per jaar.

HUISVESTING

Elke gestreepte eekhoorn moet afzonderlijk gehuisvest worden, dit is noodzakelijk om verwondingen en sterfte door onderlinge gevechten te voor­komen. Bij uitzon­de­ring is continu paarsge­wijze huisvesting mogelijk.

LET OP: Een aanvankelijk succes­volle paarsgewijze huisvesting kan door de dieren op de onder­staande momenten verbroken worden:

A) In het voorjaar na de paring.

B) In het najaar bij het nade­ren van de winterslaapperiode.

Een Boeroendoek kan eventueel het hele jaar buiten gehuisvest worden.

LET OP: de dieren mogen nooit bij een te lage tempe­ra­tuur (onder de 10 graden celcius) voor het éérst buiten worden gezet.

In de periode oktober-april zal de Boeroendoek meestal gedurende lange­re of kortere tijd in winterslaap gaan. Hij geeft altijd de voorkeur aan het graven van een hol boven het ge­bruik van een nestkastje. Onder de grond moeten dus de bodem en zijwan­den van gaas of ander ondoordringbaar materiaal worden ge­maakt.

Het beste is om een voor regen en tocht afgeschermde bui­tenren te gebruiken die in verbinding staat met een binnenhok. Door een klep kan men ‘s-winters het binnenhok afsluiten.

AFMETING VAN DE KOOI

Een kooi kan nooit te groot zijn. Mini­maal is een inhoud van 1 kubieke meter per dier nodig. Een hoge kooi is voor deze klauteraars belangrijk. Omdat Boeroen­doeks goed kunnen knagen moeten alle wanden, het dak en de bodem bestaan uit gaas of ander niet doorknaagbaar materiaal. Bij gebruik van gaas (maaswijdte max. 1,5 cm., in fokkooien 6-8 mm.) moeten twee aaneensluitende wanden van de kooi van buiten bedekt worden met hout. Hetzelfde geldt voor kant en klare vogelkooien die gebruikt kunnen worden wanneer ze groot genoeg zijn. Als er sprake is van gladde wanden moet er voldoende extra  klimgelegenheid worden aangebracht.

De bodembedekking kan bestaan uit hooi aangevuld met bladeren of hout­krullen. Een laag grond is nog beter, de dieren nemen graag een bad in de aarde.  Gebruik in geen geval kattebakvulling want dit kan leiden tot longontstekingen. Metselzand is ook af te raden dit is te fijn.

Eventueel vult men als “bad” regelmatig een kistje met verse aarde of “klap”-zand. Klimge­legenheid kan men het dier geven door boomtakken met ruwe bast kriskras in het hok te plaatsen.

Meerdere nestkastjes met de afmetingen 25x25x15 cm. (lxbxh) zet men op de bodem of hangt men boven in de kooi. Het nestma­teri­aal kan bestaan uit hooi, bladeren, mos en andere droge zachte materi­alen.

Let op: indien men toch meerdere dieren in een kooi huisvest moeten er minimaal net zoveel nestkasten zijn als er dieren in de kooi zitten.

VOEDING EN VERZORGING

In de natuur wordt zowel plantaardig als dierlijk voedsel opgenomen. In gevangenschap wordt als hoofdvoedsel een zaad­mengsel aangeboden (bv. 1 deel papagaaienvoer + 1 deel grof kippezaad). Daarbij geeft men dagelijks wat fruit of groente. Verder kan men wat honde- of kattebrokjes, eivoer of univer­seelvoer (zoals dat voor vogels in de handel is), meel­wormen (3-5 per dag) of insekten (1-2 sprinkhanen of krekels per dag) verstrekken. Aan het eivoer of universeelvoer wordt maximaal 2% (2 gram per 100 gram voer) van een vitamine of mineralen prepa­raat toegevoegd.

TIP: Een handige methode om in de vitamine en de dierlijke eiwit behoefte te voorzien is om de benodigde meelwormen gedurende 24 uur in een potje met gistmix (AUV) of gisto­kal te doen en ze direkt daarna aan de dieren te voeren.

Geef de dieren niet veel meer dan ze daadwerkelijk opeten; al het overige voer wordt verstopt. Het verdroogd, gaat schimmelen of rotten.

OPGEPAST: Zoetigheden kleven vast in de wangzakken.

Fris drinkwater moet dagelijks worden gegeven en  altijd ter beschikking staan. Het beste is een flesje met een drinknip­pel (konijnen drinknippel) waarin in de drinktuit een kogeltje ligt. De fles regelmatig wassen!

Pas op met melk: dit geeft kans op diarree.

Een binnenkooi moet men wekelijks verschonen.

HANTERING

Een Boeroendoek blijft veelal schuw. Als men vaak en geduldig met een diertje omgaat kan het redelijk tam worden. Als ze stevig vast gehouden worden verzetten ze zich en kunnen ze flink bijten. Hanteren blijft dan ook beperkt tot noodgeval­len.

PAS OP: Houdt het dier nooit aan de staart vast; het tere huidje kan gemakkelijk scheuren of zelfs afstro­pen.

TIP: Maak aan de nestkastjes boven de ingang een afsluit­baar klepje.Door deze te sluiten kunt u het dier zonder gejaag en stress van­gen. Een ander alternatief is het diertje met een lekkernij in een kooitje lokken.

ZIEKTEN

De Boeroendoek zal niet snel ziek worden. Maar verwondingen komen wel regelmatig voor. Tekenen van ziekte zijn: veel slapen, ruig haarkleed, verminderde eetlust, eventueel met diarree of een hijgende pompende ademhaling. Gaat een dier vermageren dan is het ernstig ziek.

Een overmaat aan zacht voer kan te ver doorgroeiende snijtan­den veroorzaken. Bij alle ziekten zoals bv. darmaandoeningen en longontsteking moet een dierenarts proberen de oorzaak vast te stellen en een behandeling voorschrijven. Ter voorkoming van darmaandoeningen is het van belang schoon en vers voedsel te geven en geham­sterde resten te verwijderen.

Longontstekingen voorkomt men zoveel mogelijk door de dieren een tochtvrije plaats te geven. Rust en warmte bevorderen het herstel. Een dier vakkundige hulp ontzeggen is dierkwellerij.